Afgelopen weekend
moest ik een aantal keren blijven staan en lachen. We hadden zó’n
village-weekend… Laat me proberen het aan jullie te laten zien.
Na een hete en drukke
week kwam ik terug van mijn vaste vrijdagmiddagrit naar het dorp. De auto was
vol: ik dropte twee mannen bij het ziekenhuis – één van hen was uit een boom
gevallen terwijl hij brandhout aan het snijden was (waarschijnlijk sneed hij de
tak waar hij op stond ook af, opnieuw)
en had hechtingen nodig, de andere man vergezelde hem. Ik noem deze man de
‘Dove Man’, omdat hij altijd naar me schreeuwt alsof hij denkt dat ik doof ben
of probeert om me doof te maken. Iemand anders zette ik af om haar haar te
laten vlechten voor de komende bruiloft en een derde nam me ik mee naar het
plaatselijke winkelcentrum om de bakker de namen van de bruiden en bruidegoms
correct in roze op de twee shop cakes (taarten uit de supermarkt) te laten
spellen. Na mijn klussen verzamelde ik hen allemaal weer. Terwijl we reden, met
de bruidstaarten in het stof en de kippen gedropt onder de stoelen, bleef de
moeder van de bruid uit het raam schreeuwen naar haar familie en vrienden die
vanuit het hele land kwamen. We hadden geen plek voor hen, maar we pikten al
hun bezittingen op, en propten ze bij de eerste taarten. Ik bracht ze allemaal
en hun tassen en kippen op de plaats van de komende bruiloft, met luid
geschreeuw ter ere van ons. De zes taarten gingen met mij mee naar huis, in de
koelkast, om niet als een hoop smeltende room op de bruiloft te arriveren.
In het midden van de
nacht ging Carls telefoon. Tenminste, het voelde als midden in de nacht, omdat
het nog steeds donker was. Het was een belletje om de ambulancechauffeur te
wekken, er was een dame aan het bevallen. Een luide grom van Carls kant van het
bed, na een echt zware week, maakte dat ik me opofferde om deze rit naar het
ziekenhuis te doen. Hij accepteerde het dankbaar en daar ging ik in de
werkkleren van de volgende dag. Buiten wachtte ‘Dove Man’ op mij, om me mee te
nemen naar zijn hopeloos minderjarige vrouw. Halverwege draaide ik om, om geld
te krijgen voor de diesel, toen ik me realiseerde dat ik niet terug zou kunnen
komen met een bijna lege tank. Toen we eindelijk arriveerden, was er veel
opgewonden geklets. Uiteindelijk kwam ik te weten dat de baby al was geboren,
voordat wij bij hun huis waren aangekomen, wat slechts 600 meter van ons huis
is. Ik slaakte een zucht van verlichting, altijd dankbaar als ik kon vermijden
dat ik een baby in de auto moest ‘verlossen’.
Altijd als er een ziek
persoon is, vind ik een hele menigte bij de hut als ik arriveer. Dit was geen
uitzondering, en twee dames probeerden de navelstreng af te binden met stukken
wol, die ze uit een deken hadden getrokken. Eerst wikkelde ik de kleine baby
in, lachend naar de pasgeboren-baby-geur. Daarna probeerde ik de draden vast te
knopen, maar ze bleven afbreken. Ik stuurde ‘Dove Man’ die wegvloog op zijn
fiets, terwijl ik ondertussen Carl opbelde om Dove Man twee navelstrengklemmen
te geven (van mijn favoriete apotheek waar je ALLES kunt kopen zonder recept).
Toen hij terugkwam, klemde ik de navelstreng af en gaf moeder haar kleine
meisje. Buiten stond ik stil en genoot ik van het aanbreken van een nieuwe dag
in Afrika – er is nog geen stof te zien, geen dor land dat wacht op regen,
enkel de silhouetten van de bomen met de parelhoenen die lawaaierig naar
beneden vliegen en de sterren die het uithouden tegen de zon. Ik ademde diep
in, en lachte – het leven is goed. Ieder kind is een zegen van God. De dames
verzamelden zich rond mij, en beloofden dat ze deze kleine naar mij zouden
noemen: Ulna ;). Dit is pas de tweede keer dat de dames hier probeerden om me
bij mijn eigen naam te noemen – ik sta bekend als ‘vena Rashelle’ (moeder van
Rashelle) of Mrs. Carlos (vrouw van Carlos).
Ze vierden de hele
zaterdagavond (en nacht) feest – we konden hun doom-doom nog steeds horen om 03:30
uur. Verrassend dat iedereen nog steeds wakker kon blijven om de echte
bruiloftsceremonie op zondagmiddag te vieren. We kwamen terug van de kerk,
kleedden ons om voor de bruiloft, namen onze zes taarten, zonnebrandcréme,
campingstoelen, paraplu en reden de 600 meter naar hen. (Ik verzeker je dat we
gelopen zouden hebben als we de taarten niet bij ons hadden). We zorgden er
voor dat ze we op z’n minst een half uur te laat zouden zijn. Toen we aankwamen
werden we bekeken door elk paar ogen, en lieten ze onze plaats zien, direct
naast de loungestoelen waar de stellen zouden zitten, als ze zouden arriveren
uit het dorp. Dus, here we are: op twee campingstoelen, onder een oude
Unicef-tent, met een kleine paraplu tegen de 38-graden-zon (natuurlijk, ieder
ander zat midden in de fel schijnende zon), kijkend naar dansende mensen. Er is
nog steeds iets zo ‘oers’ aan het dansen dat ik de neiging had om mijn ogen af
te wenden, zelfs als de kinderen dansten. Carl en ik hebben geprobeerd onze
heupen te schudden zoals zij doen, maar we waren totaal onsuccesvol, en
natuurlijk niet waar andere mensen ons konden zien J.
Dezelfde mechanische beat bleef doorgalmen, en iedere keer wakkerde een andere
groep het stof op. In elk geval had iemand het besef om water over alles te
spetteren om het stof te laten neerstrijken.
Het vreemdste deel van de hele dag was voor mij het volgende:
zelfs niet één keer in de volgende twee uur mochten de bruiden hun hoofd
opheffen. Ze bleven gefixeerd starten naar hun tenen, met een uitdrukking ten
dode opgeschreven te zijn. Carl en ik bleven verwachten dat ze hun hoofd zouden
opheffen bij een speciaal soort ceremonie, maar ze deden het geen enkele keer.
De hele middag
gebeurde in Tonga-taal, dus wij waren gebonden door onze enkele woorden:
jongen, meisjes, Jezus, gebed. We wisten in elk geval wanneer we onze ogen
moesten sluiten. De spreker hield enkele minuten een ‘storm’-preek, en alles
wat we konden verstaan was Jezus, Jezus, Jezus. Vervolgens liet een andere man,
die sprak met de stem van een veilingmeester, hen elkaar een stukje van de
shop-cake voeren met hun gevoerde handschoenen, en daarna elkaar kussen. (Nu ik
dit schrijf besef ik dat de bruiden hier hun hoofden móeten hebben opgeheven,
maar hun gezichten leken nog steeds alsof ze iets erg verschrikkelijks zagen).
Na de kus zaten ze opnieuw met hun hoofden naar beneden.
Het moeilijkste om
naar te kijken was toen de messen werden gebracht om de taart in stukken te
snijden. Twee messen, die elk naar voren werden gebracht met ongeveer 10
minuten van extreem pikante dans, bij elk mes. Heel bizar.
Toen werd afgekondigd
dat iedereen zonder gift moest vertrekken. Dus kwam de man met de zweep weer
tevoorschijn om de meeste van de ongeveer 500 meeloerende gasten weg te jagen.
Twee lakens werden uitgespreid en alle overgebleven gasten zetten nieuwe
maaltijden op de lakens en gingen in de rij staan voor een mondvol taart. Twee
taarten werden in letterlijk 100 stukken gesneden. En toen was het ineens
afgelopen.
We namen onze
opvouwbare stoeltjes op en glipten rustig weg. De moeder van het huis waar de
bruiloft was, zag ons en volgde ons naar de kar een grote plastic tas. Daarin
zat het bedankje voor onze hulp: de ribbenkast van een geit. Ik zal moeten
Googlen om te zien wat ik hiermee moet doen.
We reden de volle 600
meter terug naar huis en gleden in bad, om het compleet bruin achter te laten.
En we lachten – het leven is goed.
Toen we daar zaten,
kijkend naar deze honderden nieuwsgierige gezichten, trof het me. God kent elk
van deze naamloze gezichten. Hij plant hun dag, en houdt van hen, net zo veel
als van mij. Hij is ook voor hun zonden gestorven. Hoe kunnen we het hen
vertellen?
Ps. Twee foto’s van
ons bezoek aan een blindenschool – Malaikha. Het was een erg interessante
morgen, en Simon hield er twee vrienden aan over die hij graag nog een keer wil
zien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten