"But as for me and my household, we will serve the Lord." (Joshua 24:15b)

zaterdag 6 oktober 2018

Nieuwsbrief October 2018- Welkom in het ‘village’-leven


Afgelopen weekend moest ik een aantal keren blijven staan en lachen. We hadden zó’n village-weekend… Laat me proberen het aan jullie te laten zien.
Na een hete en drukke week kwam ik terug van mijn vaste vrijdagmiddagrit naar het dorp. De auto was vol: ik dropte twee mannen bij het ziekenhuis – één van hen was uit een boom gevallen terwijl hij brandhout aan het snijden was (waarschijnlijk sneed hij de tak waar hij op stond ook af,  opnieuw) en had hechtingen nodig, de andere man vergezelde hem. Ik noem deze man de ‘Dove Man’, omdat hij altijd naar me schreeuwt alsof hij denkt dat ik doof ben of probeert om me doof te maken. Iemand anders zette ik af om haar haar te laten vlechten voor de komende bruiloft en een derde nam me ik mee naar het plaatselijke winkelcentrum om de bakker de namen van de bruiden en bruidegoms correct in roze op de twee shop cakes (taarten uit de supermarkt) te laten spellen. Na mijn klussen verzamelde ik hen allemaal weer. Terwijl we reden, met de bruidstaarten in het stof en de kippen gedropt onder de stoelen, bleef de moeder van de bruid uit het raam schreeuwen naar haar familie en vrienden die vanuit het hele land kwamen. We hadden geen plek voor hen, maar we pikten al hun bezittingen op, en propten ze bij de eerste taarten. Ik bracht ze allemaal en hun tassen en kippen op de plaats van de komende bruiloft, met luid geschreeuw ter ere van ons. De zes taarten gingen met mij mee naar huis, in de koelkast, om niet als een hoop smeltende room op de bruiloft te arriveren.
In het midden van de nacht ging Carls telefoon. Tenminste, het voelde als midden in de nacht, omdat het nog steeds donker was. Het was een belletje om de ambulancechauffeur te wekken, er was een dame aan het bevallen. Een luide grom van Carls kant van het bed, na een echt zware week, maakte dat ik me opofferde om deze rit naar het ziekenhuis te doen. Hij accepteerde het dankbaar en daar ging ik in de werkkleren van de volgende dag. Buiten wachtte ‘Dove Man’ op mij, om me mee te nemen naar zijn hopeloos minderjarige vrouw. Halverwege draaide ik om, om geld te krijgen voor de diesel, toen ik me realiseerde dat ik niet terug zou kunnen komen met een bijna lege tank. Toen we eindelijk arriveerden, was er veel opgewonden geklets. Uiteindelijk kwam ik te weten dat de baby al was geboren, voordat wij bij hun huis waren aangekomen, wat slechts 600 meter van ons huis is. Ik slaakte een zucht van verlichting, altijd dankbaar als ik kon vermijden dat ik een baby in de auto moest ‘verlossen’.
Altijd als er een ziek persoon is, vind ik een hele menigte bij de hut als ik arriveer. Dit was geen uitzondering, en twee dames probeerden de navelstreng af te binden met stukken wol, die ze uit een deken hadden getrokken. Eerst wikkelde ik de kleine baby in, lachend naar de pasgeboren-baby-geur. Daarna probeerde ik de draden vast te knopen, maar ze bleven afbreken. Ik stuurde ‘Dove Man’ die wegvloog op zijn fiets, terwijl ik ondertussen Carl opbelde om Dove Man twee navelstrengklemmen te geven (van mijn favoriete apotheek waar je ALLES kunt kopen zonder recept). Toen hij terugkwam, klemde ik de navelstreng af en gaf moeder haar kleine meisje. Buiten stond ik stil en genoot ik van het aanbreken van een nieuwe dag in Afrika – er is nog geen stof te zien, geen dor land dat wacht op regen, enkel de silhouetten van de bomen met de parelhoenen die lawaaierig naar beneden vliegen en de sterren die het uithouden tegen de zon. Ik ademde diep in, en lachte – het leven is goed. Ieder kind is een zegen van God. De dames verzamelden zich rond mij, en beloofden dat ze deze kleine naar mij zouden noemen: Ulna ;). Dit is pas de tweede keer dat de dames hier probeerden om me bij mijn eigen naam te noemen – ik sta bekend als ‘vena Rashelle’ (moeder van Rashelle) of Mrs. Carlos (vrouw van Carlos).
Ze vierden de hele zaterdagavond (en nacht) feest – we konden hun doom-doom nog steeds horen om 03:30 uur. Verrassend dat iedereen nog steeds wakker kon blijven om de echte bruiloftsceremonie op zondagmiddag te vieren. We kwamen terug van de kerk, kleedden ons om voor de bruiloft, namen onze zes taarten, zonnebrandcréme, campingstoelen, paraplu en reden de 600 meter naar hen. (Ik verzeker je dat we gelopen zouden hebben als we de taarten niet bij ons hadden). We zorgden er voor dat ze we op z’n minst een half uur te laat zouden zijn. Toen we aankwamen werden we bekeken door elk paar ogen, en lieten ze onze plaats zien, direct naast de loungestoelen waar de stellen zouden zitten, als ze zouden arriveren uit het dorp. Dus, here we are: op twee campingstoelen, onder een oude Unicef-tent, met een kleine paraplu tegen de 38-graden-zon (natuurlijk, ieder ander zat midden in de fel schijnende zon), kijkend naar dansende mensen. Er is nog steeds iets zo ‘oers’ aan het dansen dat ik de neiging had om mijn ogen af te wenden, zelfs als de kinderen dansten. Carl en ik hebben geprobeerd onze heupen te schudden zoals zij doen, maar we waren totaal onsuccesvol, en natuurlijk niet waar andere mensen ons konden zien J. Dezelfde mechanische beat bleef doorgalmen, en iedere keer wakkerde een andere groep het stof op. In elk geval had iemand het besef om water over alles te spetteren om het stof te laten neerstrijken.

 Uiteindelijk begonnen drie mannen met zwepen de nieuwsgierige kinderen naar achter te drijven zodat het bruiloftsfeest verder kon gaan. De stellen kwamen uit enkele dorps-taxi’s (ik kon het niet zien, er waren te veel mensen) en namen hun plaats in achter de lijn van dansende tieners in paars-zijden rokken en shirts. Vanaf dat moment moest iedereen die de ‘stof-binnenhof’ over wilde steken dat dansend doen. Zelfs de bruid kwam aan de arm van een vrouwelijke chaperonne het ‘gangpad’ naar voren met een zich herhalende vier-staps-dans.


 Het vreemdste deel van de hele dag was voor mij het volgende: zelfs niet één keer in de volgende twee uur mochten de bruiden hun hoofd opheffen. Ze bleven gefixeerd starten naar hun tenen, met een uitdrukking ten dode opgeschreven te zijn. Carl en ik bleven verwachten dat ze hun hoofd zouden opheffen bij een speciaal soort ceremonie, maar ze deden het geen enkele keer.





De hele middag gebeurde in Tonga-taal, dus wij waren gebonden door onze enkele woorden: jongen, meisjes, Jezus, gebed. We wisten in elk geval wanneer we onze ogen moesten sluiten. De spreker hield enkele minuten een ‘storm’-preek, en alles wat we konden verstaan was Jezus, Jezus, Jezus. Vervolgens liet een andere man, die sprak met de stem van een veilingmeester, hen elkaar een stukje van de shop-cake voeren met hun gevoerde handschoenen, en daarna elkaar kussen. (Nu ik dit schrijf besef ik dat de bruiden hier hun hoofden móeten hebben opgeheven, maar hun gezichten leken nog steeds alsof ze iets erg verschrikkelijks zagen). Na de kus zaten ze opnieuw met hun hoofden naar beneden.
Het moeilijkste om naar te kijken was toen de messen werden gebracht om de taart in stukken te snijden. Twee messen, die elk naar voren werden gebracht met ongeveer 10 minuten van extreem pikante dans, bij elk mes. Heel bizar.

Toen werd afgekondigd dat iedereen zonder gift moest vertrekken. Dus kwam de man met de zweep weer tevoorschijn om de meeste van de ongeveer 500 meeloerende gasten weg te jagen. Twee lakens werden uitgespreid en alle overgebleven gasten zetten nieuwe maaltijden op de lakens en gingen in de rij staan voor een mondvol taart. Twee taarten werden in letterlijk 100 stukken gesneden. En toen was het ineens afgelopen.

We namen onze opvouwbare stoeltjes op en glipten rustig weg. De moeder van het huis waar de bruiloft was, zag ons en volgde ons naar de kar een grote plastic tas. Daarin zat het bedankje voor onze hulp: de ribbenkast van een geit. Ik zal moeten Googlen om te zien wat ik hiermee moet doen.

We reden de volle 600 meter terug naar huis en gleden in bad, om het compleet bruin achter te laten. En we lachten – het leven is goed.

Toen we daar zaten, kijkend naar deze honderden nieuwsgierige gezichten, trof het me. God kent elk van deze naamloze gezichten. Hij plant hun dag, en houdt van hen, net zo veel als van mij. Hij is ook voor hun zonden gestorven. Hoe kunnen we het hen vertellen?

Ps. Twee foto’s van ons bezoek aan een blindenschool – Malaikha. Het was een erg interessante morgen, en Simon hield er twee vrienden aan over die hij graag nog een keer wil zien.




Newsletter October 2018- Welcome to village life


A few times this last weekend, I had to freeze and smile. We had such a village weekend….let me try and make you see it.
After a hot and busy week, I left home on my regular Friday afternoon trip to town. The car was full: I dropped two men at the hospital- one had fallen out of a tree cutting firewood (probably cutting the branch he was standing on, again) and needed stitches, the other man was accompanying him. I call this one the Deaf Man, because he is always screaming at me as if he thinks I’m deaf or he is trying to make me deaf. I dropped another to get her hair platted for the upcoming wedding, and took the third to the local shopping centre to get the baker to correctly spell the names of the brides and grooms in pink on two shop cakes. After my chores, I collect them all again. As far as we drove, with the wedding cakes in the dust and chicken droppings under the seat, the mother of the groom keeps shouting out the window to her family and friends coming from all over the country. We had no space for them, but we picked up all their belongings, and crammed them with the precious cakes. I disposed them all and their bags and chickens on the site of the upcoming wedding, with loud shouting in our honour. The six cakes came home with me, and into the fridge, not to arrive at the wedding in a heap of melted cream.
Middle of the night, Carl’s phone rings. At least, it felt like middle of the night because it was still dark. It was a call to arouse the ambulance driver, a lady is in labour. A loud groan from Carl’s side of the bed, after a really hard week, makes me offer to do this drive to the hospital. He appreciatively accepted, and off I went in tomorrow’s work clothes. Outside Deaf Man waits for me, to take me to his hopelessly under aged wife.  Halfway to the patient I turn around, to get money for diesel, realising I won’t make it back again with the tank dangerously low. When we finally arrived, there was lots of excited chatter. I finally figured out, the baby popped out before I made it to their home, which is just about 600m from our house. I sighed a sigh of relief, always thankful if I avoided having to deliver a baby in the car.



Whenever there is a sick person, I arrive at the hut to find a whole crowd. This is no exception, and two ladies were trying to get the cord tied off with pieces of wool, torn out of a blanket. Firstly I wrapped the little baby, smiling at the newborn smell. Then I tried to tie the threads, but they kept snapping. I sent Deaf Man flying away on his bicycle, while phoning Carl to give him two umbilical clamps (from my favourite pharmacy where you can buy ANYTHING without a prescription). When he came back, I tied off the cord and hand mommy her little girl. Outside I stood still and I appreciated the break of a new day in Africa- no dust can be seen yet, nor the barren land waiting for the rains, only the silhouette of the trees with the guinea fowls flying down noisily and the last stars holding out against the sun. I breathed deeply, and smiled- life is good. Every child, is a blessing from God. The ladies gathered around me, and promise me that this little one would be named after me- ulna;) This is only the second time the ladies around here have attempted to call me by my own name- I am known as vena Rashelle (mother of Rashelle) or mrs Carlos (wife of Carlos).


They celebrated all of Saturday night- we could still hear the doom-doom at 3:30. Surprised that anyone could still be awake to celebrate the actual wedding ceremony on Sunday afternoon. We came back from church, got dressed for a wedding, took our 6 cakes, suncream, camping chairs, umbrella, and drove the 600m there. (I promise we would have walked if we didn’t have the cakes.) We made sure we were at least one and a half hours late. As we arrived we were watched by every pair of eyes, and shown our place next to the lounge seats where the couples will sit, once they arrive from town. So, here we are: on two camping chairs, under an old Unicef tent, with a little umbrella against the 38degree sun (of course, everyone else is sitting in the full blazing sun), watching people dance. There is still something so primal about the dancing that I feel I need to avert my eyes, even when the children are dancing. Carl and I have tried to shake our hips like they do, but have been completely unsuccessful, of cause not where anyone could actually see us. The same mechanical beat keeps ringing out, and every time a different group stirred up the dust. At least someone had the sense to sputter water over everything to settle the dust.


Finally three men with whips started driving the curious children back to allow the wedding party to come through. They got out of some town taxi’s (I couldn’t see, there were just so many people) and took their place behind the line of teenage dancers in purple silk dresses and shirts. From this moment everything and everyone that wanted to pass the dusty courtyard in front of the bridal tent, would have to do so dancing. Even the bride on the arm of a female handler came down the ‘aisle’ with a repeating four step move. 

 This was the weirdest part of the whole day for me: not even once in the next two hours were the brides allowed to lift their heads. They kept staring fixedly at their toe tips, with an expression of total doom. Carl and I kept expecting them to left their heads with some special ceremony, but they never did.




The whole afternoon happened in Tonga, so we were stringing together our few words: boy, girls, Jesus, prayer. At least we knew when to close our eyes. The preacher preached up a storm for a few minutes, and all we could understand was Jesus, Jesus, Jesus. Then another man talking in an auctioning voice, got them to feed one another a bit of the shop cake with their lace gloves, and then kiss one another. (Actually, now that I think of it, here the brides must have lifted their heads, but their faces still looked like they saw something really bad.) After the kiss they sat down with heads down again.


The hardest to look at was when the knives were brought in to cut the cake. Two knives, each being brought forward with about 10minutes of extremely sensual dancing, each. Most bizarre. 


Now the announcement was made that everyone without a gift, needed to leave. So, out came the whipped men to chase the most of the probably 500 peering guests away. Two sheets are spread out and all of the remaining guests brought out new dishes to place on the sheets and lined up for a mouth full of cake. Two cakes were cut up into literally a couple of hundred pieces. And then suddenly, it was all over.

We took our fold up chairs and quietly slipped away. Mother of the house where the wedding was, spotted us, and followed us to the car with a big plastic bag, Inside was our thanks for our help- the rib cage of a goat. I will have to google to see what to do with this one.

We drove home the full 600m, and slipped into a bath, leaving it completely brown. And we smile- life is good.
As we were sitting there, looking at those hundreds of curious faces, it struck me. God knows every single one of these nameless faces. He planned their days, and loves them, exactly as much as me. He died for their sins too. How can we tell them?

Ps. Two pictures of our visit to a blind school- Malaikha. Was a very interesting morning, and Simon left with a friend he wants to go back to see.